Slachterijdata geeft nuttige informatie

1 december 2024

Wageningen Livestock Research heeft slachterijdata tussen 2015 en 2020 van ouderdieren geanalyseerd. Uit de analyse blijkt dat de slachtkwaliteit van ouderdieren van trager groeiende vleeskuikens beter scoren dan reguliere ouderdieren. Verder werden er interessante ontwikkelingen in de tijd gevonden bij enkele kwaliteitskenmerken. Daarnaast is deze analyse aanleiding geweest om een oplossing te vinden voor bedrijven met borstblaren.
Rick van Emous (Wageningen Livestock Research)

Aanleiding
Veel vleeskuikenouderdieren in Nederland (maar ook vanuit omringende landen) worden na de legperiode geslacht bij de gespecialiseerde slachterij Remkes te Epe. Alle ouderdieren worden op diverse kwaliteitskenmerken gescoord: bevedering, borstblaren, pootontstekingen, vervuiling en/of beschadiging voetzolen, kleur kip, kropvulling, vangletsel en mest in het krat. Er wordt volgens de volgende methodiek gescoord: 1 = goed, 2 = voldoende, 4 = onvoldoende en 5 = slecht. Verder worden per levering de uitval bij aankomst (DOA = Dead On Arrival) en afkeur genoteerd. De slachterij werkt hierbij samen met de Novi-Pluim pluimveehouders. De pluimveehouders die lid zijn, krijgen een toeslag voor een vijftal belangrijke kwaliteitskenmerken (borstblaren, pootontstekingen, vervuiling en/of beschadiging voetzolen, kropvulling en vangletsel) die van invloed zijn op de kwaliteit van het geslacht product. Het doel is om een goede kwaliteit te belonen en het welzijn van de dieren te verbeteren. Dit kwaliteitssysteem is al diverse jaren in werking en er is ondertussen veel data verzameld. Daarom heeft Wageningen Livestock Research de data tussen 2015 en 2020 geanalyseerd.
Dit is een artikel van een onderzoek dat vier jaar terug is uitgevoerd en waar de resultaten gepresenteerd zijn tijdens een Webinar (COVID periode) bijeenkomst georganiseerd door Novi-Pluim eind november 2020.

Algemeen
Het databestand bestond uit 4.480 verschillende leveringen over ruim 5 jaar tussen 2015 en 2020.
De gemiddelde grootte van de leveringen was 13.150 dieren met een range van 200 tot 28.600 dieren en waren afkomstig van 700 verschillende vermeerderingsbedrijven. De meerderheid van de dieren waren Ross 308 (80%), gevolgd door Hubbard (9%), Cobb (5%), Ross 708 (3%) en Rowan Ranger (3%). In de loop van de jaren (van 2018 naar 2019) trad er een duidelijk verschuiving op naar meer ouderdieren van trager groeiende vleeskuikens. De meeste dieren werden aangevoerd vanuit Nederland (42%) gevolg door Duitsland (29%), België (16%), Denemarken (7%), Frankrijk (4%) en overig (2%) (Figuur 1).

DOA en afkeur
Het percentage DOA was over de verschillende jaren vrijstabiel rond de 0,13% met maar heel kleine verschillen per seizoen. 2,8% van de leveringen hadden een DOA percentage boven de 0,5%.
De gemiddelde afkeur lag rond de 0,6% terwijl er sprake was van een toename in de jaren 2019 en 2020. Dit werd toen toegeschreven aan een serieuze toename van koppels met gewricht amyloïdose. Dit was een fenomeen dat opvallend genoeg ook veelvuldig voorkwam bij goed producerende koppels met weinig of geen gezondheidsproblemen. De oorzaak hiervan is nooit goed duidelijk geworden.
In het algemeen waren de verschillen in afkeur tussen landen erg klein, maar de dieren afkomstig uit België en Denemarken hadden met iets meer dan 0,4% het laagste percentage. Nederland en Duitsland hadden met respectievelijk 0,7 en 0,6% het hoogste afkeurpercentage.

Verschil kwaliteitsscore merken
Uit figuur 2 blijkt dat de ouderdieren van trager groeiende vleeskuikens lager (= beter) scoorden op de verschillende kwaliteitskenmerken dan de ouderdieren van reguliere vleeskuikens. Het is bekend dat de bevedering van reguliere ouderdieren slechter is dan van ouderdieren van trager groeiende vleeskuikens. Verder is er een logische relatie tussen het gewicht van de dieren en het ontstaan van borstblaren, pootontstekingen en voetzool afwijkingen. De ouderdieren van trager groeiende vleeskuikens (2,2 tot 3,3 kg) wegen aan het einde van de legperiode beduidend minder dan de reguliere ouderdieren (> 4 kg). Een zwaarder dier heeft meer kans op het ontwikkelen van borstblaren, pootontstekingen en beschadigde voetzolen door de grotere druk op de verschillende onderdelen van het dier.

Figuur 2 Kwaliteitsscore bij ouderdieren van reguliere of trager groeiende vleeskuikens

Analyse data Ross 308
Doordat de meerderheid (80%) van de slachtgegevens Ross 308 dieren betrof is de data van deze dieren in meer detail geanalyseerd. Voor deze dieren is een analyse gedaan naar de ontwikkeling van de verschillende kwaliteitskenmerken in de jaren 2015 tot en met 2020. Uit de analyse bleek dat de score voor bevedering licht daalde van 2,0 naar 1,8 tussen 2015 en 2020. De letselschade score daalde tussen 2015 en 2020 van 1,4 naar 1,1. De score borstblaren was met gemiddeld 1,4 het laagst in de jaren 2016 tot 2018 terwijl die in 2015, 2019 en 2020 hoger was (1,7). De oorzaak hiervan is niet duidelijk. De score voor pootontstekingen nam in de betreffende jaren toe van 1,5 naar 2,2. De score voor mest in kratten nam af van 1,6 naar 1,1, terwijl de kropvulling redelijk constant was rond score 1,2. Afwijkingen aan de voetzolen (vervuiling en/of beschadiging) schommelde over de jaren tussen de score 1,7 en 2,4.
In het algemeen wordt vanuit de slachterij de ontwikkeling van de diverse scores in de gaten gehouden om op tijd bij te sturen.

Verschillen per land
Door de verschillende structuren en/of systemen zijn er ook verschillen tussen de verschillende landen gevonden. In de geanalyseerde jaren scoorde Nederland bijvoorbeeld tussen 2017 en 2019 hoger in pootontstekingen. Mogelijk kwam dat door de eerder genoemde gewricht amyloïdose. Daarentegen werden er meer afwijkingen aan de poten gevonden in België. De oorzaak is niet bekend, pootafwijkingen (met name voetzolen) worden meestal veroorzaakt door slecht strooisel. Een ander opvallend punt is de kropvulling bij de dieren (Figuur 3) en de mest in kratten die hoog scoorde in Denemarken. Dat heeft vooral te maken met het gegeven dat alle dieren in Denemarken tijdens de opfokperiode via spinfeeders worden gevoerd. Voor afleveren worden de dieren natuurlijk nuchter gezet waardoor de dieren de neiging hebben om dan maar strooisel te eten met kropvulling en vuilere kratten tot gevolg. In de andere landen worden opfokdieren niet of nauwelijks gevoerd via spinfeeders.

Figuur 3 Ontwikkeling score kropvulling per land

Relaties tussen kwaliteitskenmerken
Er is ook getracht om relaties tussen de diverse kwaliteitskenmerken te ontdekken. Van al de data zijn er twee die een licht verband vertonen. In de eerste plaats was er een logische relatie tussen de kropvulling en mest in kratten. Een hogere kropvulling score gaf dus vaak een hogere score voor mest in kratten. Daarnaast werd er een verband gevonden tussen pootontstekingen en borstblaren. Dus bij een hogere score voor pootontstekingen werd vaak ook een hogere score borstblaren gevonden. Dit klinkt ook als een logisch verband omdat dieren die problemen met de poten hebben sowieso meer zitten en mogelijk ook meer op het strooisel. De continue druk op (vochtig) strooisel is een belangrijke oorzaak van borstblaren.

Onderzoek door de data analyse
De analyse van de data was ook bedoelt om mogelijk generieke problemen te ontdekken om het welzijn en productie van de dieren te verbeteren. Daarom werd gefocust op individuele bedrijven die hoog scoorden op een bepaald kenmerk waardoor er mogelijk een bedrijfsprobleem kon worden gevonden. Er is o.a. onderzoek gedaan naar bedrijven die diverse productiekoppels op rij hoog scoorden (4 of hoger) op borstblaren. Dit bleek bij 4,0% van de bedrijven het geval te zijn en daar is verder onderzoek naar gedaan. Uit de analyse van de bedrijven bleek dat de meeste bedrijven werkten met niet oplierbare voergoten en vaak ook met een oud type grill. Bij deze grill is de bovenste draad hoog bevestigd zodat de dieren er ’s nachts op kunnen zitten. Zoals eerder aangegeven ontstaan borstblaren wanneer de dieren langdurig met hun borst op dezelfde plaats verblijven. Dit was dus mogelijk op de oude (niet oplierbare) grill. Een van de bedrijven met een gemiddelde borstblaarscore van 4,7 (laatste 4 koppels) is bezocht en zijn bij een volgende koppel bij twee stallen de grillen vervangen door anti-opzit grillen. De dieren zijn tijdens de productieperiode enkele malen beoordeeld op borstblaren. Er werd een duidelijk verschil gevonden in borstblaren bij de twee verschillende grillen. De dieren bij de oude en anti-opzit grillen vertoonden vanaf 45 weken gemiddeld 30% en 0% borstblaren. Verder produceerden de stallen met de anti-opzit grillen beter (+7 eieren) en hadden minder uitval (1,5%). Kortom een mooi voorbeeld hoe data omgezet kan worden in probleemoplossing!

Relatie tussen kwaliteit en reproductie
Verder is getracht om bij koppels waarbij ik over reproductie data beschikte, een relatie aan te tonen tussen de slachtkwaliteit van de dieren en reproductie. De verwachting was dat koppels met de slechtste scores ook een slechtere reproductie zouden hebben. Dit kon ik echter helaas niet aantonen.

Conclusies
Uit het onderzoek bleek dat het de moeite waard is om slachterij data van vleeskuikenouderdieren te analyseren. Uit de analyse blijkt dat de ouderdieren van trager groeiende vleeskuikens beter scoren dan reguliere ouderdieren. Verder werden er interessante ontwikkelingen in de tijd gevonden bij enkele kwaliteitskenmerken. Daarnaast is deze analyse aanleiding geweest om een oplossing te vinden voor bedrijven met borstblaren.